Geschiedenis
Het model van het het legendarische houten veerschip De Aebelina
Het houten skûtsje, oorspronkelijk veerschip of ook wel 'kofke' genoemd, is zonder concurrentie het populairste archetype van de Friese binnenvaart. Ontwikkeld in de achttiende eeuw combineerde het de kwaliteit van vrachtvaarder met die van het snelle jacht, omdat het zowel personen- als klein vrachtvervoer verzorgde.
Vooral in de negentiende eeuw vormden de snelste veerscheepjes de topklasse van de toen in zwang komende hardzeilerijen overal in het Friese waterland. De herinnering aan deze traditie bleef leven doordat de vanaf 1889 gebouwde, veel grotere en robuustere, staalijzeren vrachtskûtsjes de wedstrijdtraditie in de twintigste eeuw voortzetten.
Het houten veerschip verloor na de introductie van staalijzer snel terrein. De genadeklap kreeg dit type schip eigenlijk al eerder, bij de vrijmaking van de beurtvaart in 1881. Daarvoor was elke beurt tussen twee of meer dorpen en steden aan een vergunning of zogenaamd octrooi gebonden. Door het nieuwe concurrentiesysteem werden beurtvaarders snel tot vernieuwing gedwongen of het slachtoffer van een kille sanering.
Tekening door Jelmer KuipersOmdat de levensduur van een houten schip normaliter beperkt is tot rond vijftig jaar en veerscheepjes na 1881 nauwelijks meer gebouwd werden, waren vertegenwoordigers van dit type in de jaren dertig bijna niet meer te vinden. Alleen de boeier/Fries jacht Lytse Bever, het oude beurtschip van Earnewâld (rond 1820), herinnert nog enigszins aan de oude tijd, maar dit is geen echt veerscheepje.